Ontgrondingsvergunning

Ontgronding betekent dat u de grond op een plek verandert. Bijvoorbeeld als u zand, klei of grind uit de grond haalt, of als u de bodem van een sloot of plas verlaagt. Dit kan tijdelijk zijn, of blijvend.

Er zijn twee soorten ontgronding:

  • Primaire ontgronding: je haalt grondstoffen uit de bodem, zoals zand of klei.
  • Secundaire ontgronding: je graaft om ruimte te maken voor iets anders, zoals een weg, gebouw of natuurgebied.

Volgens de Omgevingswet (artikel 5.1) mag je niet zomaar een ontgronding doen. Meestal heb je hiervoor een omgevingsvergunning nodig.

In sommige gevallen is een vergunning niet nodig. Deze uitzonderingen staan in artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Valt jouw plan niet onder deze uitzonderingen? Dan moet je wél een vergunning aanvragen. De behandeling van de aanvraag duurt meestal 8 weken.

Een vergunning wordt alleen gegeven als jouw plan past bij de doelen van de wet. Deze doelen zijn:

  • het beschermen van de omgeving (zoals water en natuur);
  • en het goed gebruiken van de ruimte.

Er wordt gekeken naar:

  • de veiligheid van het werk;
  • hoe het gebied wordt ingericht en beheerd;
  • of het past bij het omgevingsplan;
  • en wat de gevolgen zijn voor het water in de omgeving.

Er kunnen regels en voorwaarden aan de vergunning worden verbonden. Bijvoorbeeld om schade aan natuur of water te voorkomen. Andere wetten kunnen soms ook gelden en gaan dan voor.

In artikel 7.162 van de Omgevingsregeling staat wat je moet aanleveren bij de aanvraag. Bijvoorbeeld:

  • hoe en waar je gaat graven;
  • hoe diep je graaft (met een tekening);
  • hoeveel grond je verwacht te verwijderen (in kubieke meters);
  • wat er met de afgegraven grond gebeurt.

Je kunt een ontgrondingsvergunning aanvragen via het Omgevingsloket.